de Eerste prijs – prijs Gerard Vermeersch
van Madame Ellemelle
die door het leven gaat als Bruno Lowagie uit Sint-Amandsberg
Vannacht droomde ik van een wereld waar iedereen verleden, heden én toekomst respecteerde.
De mensen waren er zwart noch wit, maar vertoonden een uitgebreid palet van kleuren tussenin. Allen beschouwden ze de wetten van de grammatica als vanzelfsprekend. Zelfs de DT-regel werd correct toegepast. Het vocabularium was er rijk. Geen woord werd opgeofferd op het altaar van de politieke correctheid. Nuance en context waren er van wezenlijk belang.
‘Taal is een spel met duidelijke spelregels,’ zo oreerde de koning van dit droomoord.
‘Bevestigd door een groot aantal uitzonderingen,’ voegde zijn nar er met een knipoog aan toe. Kortom: taal werd er serieus genomen, maar niet altijd even ernstig. Het was er zalig vertoeven.
Mijn teleurstelling was groot toen ik vanochtend ontwaakte.
Ik las in de krant dat een handvol Maltese moraalridders een document van 32 pagina’s opstelde voor de Europese Commissie. Het bevatte richtlijnen over inclusieve communicatie, maar stond zelf bol van de exclusieven: ‘Kerstmis wordt uitgesloten en het is opletten geblazen met woorden zoals politieman; niet alle Europeanen zijn christelijk en niet alle politieagenten mannelijk.’
De tekst werd gelukkig meteen weer teruggetrokken, maar in hetzelfde ochtendblad las ik dat de Belgische regering om gelijkaardige redenen M/V wil schrappen van de Belgische identiteitskaart. Er zijn immers mensen die zich niet thuis voelen in de binaire wereld van man en vrouw.
Ik kan daar zeker begrip voor opbrengen, maar mag ik verzoeken dan ook ineens het geboortejaar te schrappen? Als ik―als oudere cisman—een mooie vrouw zie, waan ik me jonger dan mijn leeftijd aangeeft, maar als ik uit bed kruip na een zware nacht, voel ik me een pak ouder dan ik in werkelijkheid ben. Als geslacht relatief is, dan is leeftijd dat zeker. Of niet?
Het doet mij pijn aan de ogen om in het Frans naast il en elle plots iel te zien verschijnen in de Petit·e Robert·e, en dan zwijg ik nog over de terugkeer van de interpunct, mes cher·e·s ami·e·s francophon·e·s. Ook in het Nederlands heb ik mijn bedenkingen bij het vervagen van geslachten. Op het werk werd een X-collega plots ex-collega. Hen vroeg mij een referentie te schrijven over hen. Ik ging op hun vraag in, maar het was een hele opgave daarbij zij/haar en hij/hem te mijden. Tijdens het hardop nalezen van mijn lofuitingen, klonk ik zowaar als een Hollandse voetbalcoach: ‘Nou, wij was beter in het spel, maar hen heb meer geluk gehad voor de goal.’
Ik aanvaard dat taal evolueert. Taal leeft en past zich aan aan onze zeden en gewoonten. De spelling en spraakkunst van een eeuw geleden is niet meer die van vandaag. Als ik bijvoorbeeld over De Groote Oorlog schrijf, probeert mijn spellingchecker me te verbeteren omdat hen niet weet dat ik het over de eerste wereldoorlog heb, een oorlog zoo groot dat de omgeving van Ieper er meer dan een eeuw later nog altijd door getekend is.
Ik ben niet tegen taalvernieuwing. Waar ik op mijn hoede voor ben, is taalvernauwing. Is taal niet wat te ernstig aan het worden?
Neem bijvoorbeeld de deadname van een transpersoon. Diens voormalige naam gebruiken is voor de transgendergemeenschap een haast onvergeeflijke zonde. We mogen Pietje niet meer Mietje noemen, zelfs al hebben we die zo geboren weten worden. We moeten de transman voortaan op basis van het nieuwe geslachtsdeel aanspreken. Pietje als pars pro toto, alsof Mietje nooit bestaan heeft.
Moeten we ons verleden echt vermoorden om ons een nieuwe toekomst te kunnen dromen? Stel je voor dat iemand zou zeggen: ‘Je mag over Ieper praten, but please don’t mention the war! De geschiedenis die de stad vormde tot wat die nu is, is voortaan taboe. De littekens die overal in Ieper terug te vinden zijn, moeten we verbergen en vergeten. De herinnering is te pijnlijk.’
Ik ben geen psycholoog, maar dat lijkt me een ideaal recept voor neurosen. Ik ben wie ik ben, soms dankzij, soms ondanks mijn verleden. Waarom zou ik dat niet kunnen aanvaarden?
‘Pourquoi nier l’évidente nécessité de la mémoire?’ schreef Marguerite Duras ooit.
Als je je persoonlijke geschiedenis negeert, ben je dan nog wel jezelf?
Stel jezelf de vraag: als mensen je een naam geven die je niet graag hoort, voel je je dan gekwetst? Of voel je dat je je gekwetst moet voelen?
Denk aan het gezegde: stokken en stenen breken benen, maar woorden plegen geen moorden. Woorden kunnen door de ziel snijden, maar niet door het vel. De pen is machtiger dan het zwaard, maar lezen was nog nooit een doodsoorzaak. Ja, je kunt aan een krenkend woord een deuk in je ego overhouden. Zo’n deuk kan pijn doen en ik voel je pijn, maar het wordt gevaarlijk als je er te veel gewicht aan geeft. Wie je bent, wordt niet bepaald door de namen die mensen je geven. Wie je bent, dat bepaal je zelf.
Woorden kunnen bot zijn, vlijmscherp, plat, verheven, grof of fijn besnaard, maar bovenal zijn ze buigzaam. Je kan ermee spelen, ze ontleden, ze zo reconstrueren dat ze je niet meer schaden. Zet een woord op zijn kop als je er bang voor bent. Keer het desnoods helemaal om.
Toen onthutste Dallaskijkers de dood van het personage Bobby Ewing als een moord ervoeren, beslisten de scenaristen dat het seizoen 1984/85 van Dallas niet meer was dan een lange droom en brachten ze de jongere broer van JR weer tot leven.
In het jaar 69 van de vorige eeuw bracht een Nederlandse uitgeverij een magazine uit waarvoor oordeelkundig de brave titel Tuk werd gekozen, kwestie van de goegemeente niet voor de borst te stoten. Inhoudelijk spatten heteropalindromen van de titel van elke pagina. Grof gezegd: het was een kutblad—letterlijk!
Volg die voorbeelden! Van zo’n daad gaat niemand dood. Maak een droomoord van de wereld. Zet de tak bij de klem en aanschouw blijmoedig hoe elke taalzuiveraar rondloopt als een pik zonder pok bij het aanhoren van zoveel nizno.
O My Dog, ik zie die snesnon helemaal zitten. Kom, doe je met me mee?